PRESIDENT M.T. STEYN ROEP SY VOLK OP TOT OORLOG TEEN BRITTANJE, 11 OKTOBER 1899

Burgers van de Oranje-Vrijstaat!

De tijd, die wij zo gaarne vermeden hadden, het tijdstip dat wij, als ’n volk, gedwongen worden ons met de wapenen te verzetten tegen onrecht en schandelik geweld, is tans aangebroken. Onze Zuster-Republiek ten noorden van de Vaalrivier wordt aangevallen door ’n niets-ontziende vijand, die voor ettelike jaren reeds zich voorbereid en voorwendsel gezocht hecft voor de gewelddadigheid waaraan hij zich tans schuldig maakt, wiens doel het is het bestaan van het Afrikanervolk te vernietigen. Aan onze Zuster-Republiek zijn wij niet alleen verbonden door banden des bloeds, der sympathie en van gemeenschappelik belang, maar ook zijn wij gehouden, door ’n formeel en door omstandigheden nodig geworden Traktaat, haar te hulp te gaan indien zij onrechtmatig aangevallen mocht worden, wat wij ongelukkig voor lange tijd alreeds maar al te goede redenen hadden te verwachten dat geschieden zou. Wij kunnen dus niet lijdelik aanzien dat haar onrecht geschiedt en dat ook onze eigene duurgekochte vrijheid in gevaar wordt gebracht, maar zijn als mannen geroepen daartegen in verzet te komen, ons verlatende op de Allerhoogste, in het vast vertrouwen dat Hij het nimmer zal gedogen dat onrecht en onrechtvaarigheid zullen zegepralen.

Wanneer wij ons aldus verzetten tegen ’n machtige vijand, met wie wij steeds oprechtelik begerig zijn geweest in vriendschap voort te leven, in weerwil van onrecht en onrechtvaardigheid ons door hem in het verleden aangedaan, verklaren wij plechtig en als in de tegenwoordigheid des Allerhoogsten dat wij daartoe gedreven zijn door het onrecht onze bloedverwanten aangedaan en door het bewustzijn dat het ophouden hunner onafhankelikheid ons eigen bestaan als ’n onafhankelik volk van geen betekenis meer zal doen zijn, en dat hun lot, indien zij zullen moeten buigen onder ’n overweldigende macht, ook ons op geen veraf zijnd tijdstip zal te beurt vallen. Plechtige verbintenissen hebben onze Zuster-Republiek niet ter bescherming gediend tegen anneksatie, tegen samenzwering, tegen het aanspraak maken op ’n vervallen suzereiniteit, tegen gedurige verdrukking en inmenging en nu tegen een herhaalde aanval, die niets anders dan haar ondergang beoogt.

Onze eigene ongelukkige ervaringen in het verleden hebben het ons ook voldoende duidelik gemaakt dat men niet staat kan maken op de plechtigste beloften en verbintenissen van Groot Brittanje, wanneer het ’n Regering aan het roer heeft die gereed is traktaten onder de voet te vertrappen, en geveinsde voorwendsels te vinden voor iedere schending der goede trouw door haar gepleegd. Hiervan getuigen onder andere de onrechtmatige en onwettige Britse Interventie toen wij ’n gewapend en barbaars zwart ras op onze oostergrenzen hadden overwonnen, alsook de gewelddadige toeéigening van heerschappij over ’n gedeelte van ons grondgebied alwaar de ontdekking van diamanten de begeerte naar aanwinst daarvan, schoon strijdig met bestaande Traktaten, had opgewekt. En de begeerte en bedoeling om onze rechten als ’n onafhankelik en soeverein volk onder de voeten te vertreden, in weerwil van ’n plechtige tussen deze Staat en Groot Brittanje bestaande Konventie, zijn onlangs wederom meer dan eens betoond geworden door de Regering tans aan het roer in Engeland door in publieke dokumenten uitdrukking te geven aan ’n ongegronde aanspraak op opperheerschappij over geheel Zuid-Afrika, en dus ook over deze Staat.

Ten aanzien van de Zuid-Afrikaanse Republiek daarenboven heeft Groot Brittanje tot op de huidige dag geweigerd toe te stemmen dat zij haar oorspronkelike positie ten opzichte van buitenlandse aangelegenheden herkrijge – ’n positie die zij geenszins door eigene schuld had verbeurd. De oorspronkelike bedoeling van konventies, waarin die Republiek toegestemd had onder dwang van omstandigheden, is verdraaid en aanhoudend door de tegenwoordige Britse Administratie gebezigd geworden als ’n middel tot uitoefening van tirannie en verongelijking, en onder andere als ’n middel tot ondersteuning van ’n oproerig Britsgezinde propaganda binnen die Republiek.

En terwijl voor onrecht van de kant der Britse Regering haar aangedaan, geen herstel, zoals door de rechtvaardigheid geëist, aangeboden wordt, en terwijl geen dankbaarheid betoond is voor de lankmoedigheid, op verzoek van die Regering aan Britse onderdanen bewezen, die onder de wetten dier Republiek hun levens en goederen hadden verbeurd, heeft geen gevoel van schaamte haar weerhouden, nu dat goudmijnen van ontzaglike waarde in het land ontdekt zijn geworden, aan die Republiek eisen te stellen, waarvan het gevolg, indien toegestaan, zal zijn dat degenen die of wier voorouders het land uit barbaarsheid gered en voor de beschaving in het licht met hun bloed en hun tranen gewonnen hebben, ontnomen zal worden die mate van beheer over de belangen des lands waartoe zij rechtmatiglik volgens goddelike en menselike wetten gerechtigd zijn, en dat de overmate van macht zal geplaatst worden in de handen van degenen die, vreemdelingen zijnde van geboorte, het voorrecht genieten het land te ontledigen van zijn voornaamste schat, terwijl zij nimmer ’n loyaliteit hebben betoond anders dan loyaliteit aan ’n vreemde Regering.

Daarentegen zou het noodwendig gevolg van het instemmen met die eisen zijn dat de onafhankelikheid van het land als ’n zelfheersende, zelfstandige, soevereine Republiek onherstelbaar zou verloren gaan. Lang reeds zijn Britse troepen in grote getallen op de grenzen van onze Zuster-Republiek geplaatst, om die door schrikaanjaging te dwingen toe te stemmen in de eisen die op dezelve zouden worden gemaakt en om aan te moedigen ’n oproerige opschudding en de listige plannen van hen wier goudlust de drijfveer is hunner schandelike ondernemingen. Die plannen hebben nu hun toppunt bereikt in de openbare gewelddadigheid waartoe de tegenwoordige Britse Regering tans overgegaan is.

Terwijl Wij rondborstig erkennen het eerlik karakter van duizenden Engelsen die zulke daden van beroving en verongelijking verafschuwen, kunnen Wij niet anders dan de schaamteloze verbrekingen van Traktaten, de geveinsde voorwendsels voor rechtschendingen, de verkrachting van het internationaal recht en rechtvaardigheid, en de menigvuldige wandaden te verfoeien van de Britse staatslieden die nu ’n

oorlog aan de Zuid-Afrikaanse Republiek opdringen. Op hun hoofden zij de schuld des bloeds en moge ’n rechtvaardige Voorzienigheid vergelding brengen op degenen die dezelve verdienen.

Burgers van de Oranje-Vrijstaat, staat op als een man tegen de verdrukker en de schender des rechts.

In het voeren van de strijd, waartoe wij tans gedwongen worden, laat geen enkele uwer daden anders dan zodanig zijn als ’n Christen en burger van de Oranje-Vrijstaat betaamt. Laat ons met vertrouwen vooruitzien op ’n voorspoedig einde van die strijd, vertrouwende op die Hoger Kracht, zonder Wiens bijstand mensewapens niets vermogen.

Aan de God onzer vaderen dragen wij ootmoedig de rechtvaardigheid onzer zaak op:

Hij bescherme het recht;

Hij zegene onze wapenen;

Onder Zijne banier trekken wij ten strijde

VOOR VRIJHEID EN VOOR VADERLAND!

Aldus gedaan onder mijn hand en het Grootzegel van de Oranje-Vrijstaat, te Bloemfontein, de 11Ide dag van Oktober 1899.

M.T. Steyn.